In België is het vleeschrantsoen verlaagd tot 20 gram per dag. – 11-1-45
Medelijden heb ik heusch
Met het arme volk der Belgen,
Want een Belg mag slechts verdelgen
Elken dag twintig gram vleesch
In de krant staat zwart op wit
En men komt eruit te weten
Belgie heeft haast niets te eten
Daarbij vergeleken zit
Nederland nog best ervoor:
Hier is men wat minder zuinig
Twintig gram is veel te weinig
En de Belgen zijn erdoor
Zeker vreeslijk ondervoed,
Alhoewel zij vrijgeworden
Zijn van wreede Moffenhorden
Gaat het hun lang niet goed.
In Antwerpen zit men nu
Zonder vleesch en zonder soepen,
De gealliëerde troepen
Namen vleesch en namen jus.
Goddank staat men in dit land
Nog niet in der Belgen schoenen,
Hooger zijn de vleeschrantsoenen,
Seyss staat zelf ervoor garant,
Dat wij honderd gram per week
Ook in toekomst nog ontvangen
En ik zeg, al ben ik leek,
Seyss zorgt wel voor onz’ belangen.
Honderdvijfentwintig gram
-minimum blijft echter honderd-
Dankbaar stond ik en verwonderd,
‘k was van geestdrift vuur en vlam.
Evenzoo moet het mogelijk zijn om 125 gram vleesch toe te wijzen, de Nederlandsche veestapel is in vergelijking met 1939 met 30 pct. verminderd. De waardevolle stallen bleven echter voor het Nederlandsche volk behouden, hoewel groote oppervlakken werden gescheurd. Een rantsoen van 125 gram vleesch kan zonder aanmerkelijke vermindering van den Nederlandschen veestapel gehandhaafd blijven. In ieder geval mogen wij rekenen op 100 gram. – 10-1-45
Maar daarna heb ik de zaak
Iets nauwkeuriger bekeken,
Als ik het precies bereken
Valt het toch niet in m’n smaak.
Honderdvijfentwintig gram
Is – zoo denk ik bij m’n eigen
Minder dan de Belgen krijgen
Schamel is ons boterham.
En ik hoop en speculeer:
Heerlijk schoone toekomstdroomen
Want als straks de Britten komen
Krijgt men nog …
Vijftien gram meer.
Transkription: Thilo von Debschitz