Als vroeger ik mijn krantje las
In Utrecht uitgegeven
Van heerenvolk en heerenras
Was het een lust te leven.
Men voelde zich als heerscher al
En was wel in zijn sasje.
Engeland nog sterk? Wees toch niet mal
Een kinderspel voor ’t Asje.
Ik las van Duitsche zegepraal
En van geteisterd London
En straks steekt over men ’t Kanaal,
Wat heb ik het verslonden.
Wij drinken straks in Londen thee,
Te mooi, om waar te wezen,
Het Engelandvaren viel niet mee,
Bezwaren zijn gerezen.
Het kwam heel anders, dan ik dacht
Het is niet meegeloopen,
En Hitler is met man en macht
Heel stil teruggekropen.
Nu is het strijd om het bestaan,
Door Engeland opgedrongen,
Nu wil men strijden of vergaan,
Zooveel is afgedongen.
Mijn krantje heeft veel minder praats
Blaast lager van den toren
Toch daarvoor kan ik in de plaats
Nog Radio Londen hooren.
Verwisseld zijn de rollen nu
Veranderd zijn de krachten,
Men vecht niet meer met parapluie,
Men vecht met legermachten.
De kans voor Duitschland is miniem,
Het zal wel gauw verliezen
En wie met Moffen was intiem,
Die pakt nu al de biezen.
En ik ben slechts een abonnée
Geweest van Musserts krantje
Dat valt vermoedelijk straks niet mee
En die gedachte brandt je.
Lees ik thans volk en vaderland
Voel ik me wat verkouden,
Want straks blijkt het een dure krant
Die ik zoo heb gehouden.
Hij heeft me o zoo veel beloofd
En weinig me gegeven
Men heeft in het geschrijf gelooft
En straks kost het je leven.
Als heden iemand iets verteld
Van Hitler bloed en bodem,
ben ik daar niet meer op gesteld,
dan sloeg ik liefst half dood hem.
Had ik het krantje niet gehad
Zou ik niet moeten sterven
Krijgt het fascisme op je vat
Dan zal het je bederven.
En ga ik eens tegen de wand,
Staat op mijn graf te lezen:
Hij stierf door “Volk en Vaderland”
Maar nu is hij genezen.