Wij leerden het al vroeg op school,
Verstandig is het menschelijk ras
En het verstand en het vernuft
Maakt ons van beest tot menschen pas.
De mensch wordt door de wetenschap
Ook “homo sapiens” dus genoemd
Op nederlandsch: “de wijze mensch”
Is zoölogisch hij beroemd.
Maar zoiets vindt hij niet genoeg
Er is steeds baas en boven baas,
Hij wordt van mensch tot “bovenmensch”
De “wijze” mensch verkeert tot dwaas.
Hij wenscht te heerschen, baas te zijn,
Verdrukt, misbruikt zijn medemensch
Er moeten heeren, slaven zijn
En Heer te zijn, dat is zijn wensch.
Zoodoende is een beest natuur
Tot bovenmensch gepromoveerd
Vernietigt leven en cultuur
En heeft een werelddeel verteerd.
In waarheid blijkt de bovenmensch
Een hard, wreed onmensch slechts te zijn
Vol haat en misdrijf, zonder grens
Brengt hij aan heel de menschheid pijn.
Een diermensch is ’t in werkelijkheid
En mededieren hebben dan
Het beest tot afgodsbeeld benoemd
Het beest is pas de ware man.
Een nieuwgeschapen Gouden Kalf,
Godsdienst van haat en dweeperij
Van oorlogsdansen, krijgsgeluk,
Van wild-barbaarsche makelij.
Er wordt getrommeld, opgezweepd,
Men wapent zich met man en ros
En dan ineens een jubelkreet:
Het is zoover, het beest is los!
Het is een roofdier woest en wild
Loopt menselijkheid onder de voet,
Het is een vampier zonder genâ
En vreet de landen en zuipt bloed
En het slaat wonden zonder tal
Brengt smarten, rouw, oneindig leed
Het is een helsche carneval,
Meedogenloos, barbaarsch en wreed.
En de verwording viert triomf
Waanzin en slechtheid zijn de baas,
Beesteninstinkten komen los
En beestenkoning is een dwaas.
Aan den triomftocht komt een eind
De weg wordt voor het beest gestremd
Er is een nieuwe tijd op komst,
Waarin de beestmensch wordt getemd
Men heeft hem al de laatste tijd
Tallooze klappen toegebracht
Het loopt den diermensch niet zoomee
Als hij oorspronkelijk heeft gedacht.
Hij vindt zijn welverdiende loon
Wordt straks gevild en opgezet
En ingemot tentoongesteld
In ’t Rariteiten-Cabinet.