Churchill contra de optimisten.
Tijdens het debat, dat gisteren in het Engelsche Lagerhuis volgde op de voorlezing van de troonrede van Koning George, heeft minister-president Churchill een rede gehouden, waarin hij onder meer zeide, dat hij reeds eerder een domper had moeten zetten op het optimisme van degenen die rekenen op een spoedig einde van den oorlog, toen hij enkele maanden geleden verklaarde, dat de oorlog vermoedelijk niet voor Januari of Februari geeindigd zou zijn en vermoedelijk eerst in het late voorjaar of de eerste van den maanden van den zomer. Als ik thans, aldus Churchill, dit raden voort zou willen zetten, zou ik de woorden “de eerste maanden” van den vroegen zomer weg willen laten en alleen willen spreken van den zomer. Churchill stelde hiervoor in hoofdzaak de slechte weersomstandigheden en den fellen Duitschen tegenstand verantwoordelijk. Omtrent de gevechten om de Scheldemonding in Zeeuwsch-Vlaanderen, Walcheren en Zuid-Beveland deelde de premier mede, dat deze zeer zwaar zijn geweest, en aan de Engelschen en Canadeezen 40.000 man aan dooden, gewonden en gevangenen hebben gekost. Churchill zeide vervolgens, dat de oorlogsinspanning der geallieerden niet mag verslappen en dat voor het behalen van de overwinning de uiterste krachten moeten worden ingespannen. – 30-11-44
Ik ben op Winston Churchill boos
Omdat hij pas verklaarde,
Het duurde nog een heele poos
Totdat de menschheid naar de
Tijd van den Vrede keert terug,
Bijna wil het me schijnen,
Die oude vent verkneutert zich
Steeds verdere termijnen
Te stellen om ons aan de lijn
En om ons zoet te houden
En zulk manier vind ik niet fijn,
Het liefst zag ik heel gauw den
Oorlog geeindigd en voorbij,
Zeer lang mag het niet duren
Of men krijgt wel, voordat men vrij
[is] Nog heel wat te bezuren
De oorlogvoering loopt wat traag,
Dat baart me zware zorgen,
Men ziet geen kansen voor vandaag,
Men ziet geen kans voor morgen
En voelt dat het nog langer duurt
En voelt zich door de Britten
Van ’t kastje naar de muur gestuurd
Want men moet verder zitten.
Sinds jaren zit men dag en nacht
Te hopen en te vreezen,
Wel duizend keer heeft men gedacht,
Wanneer zal ’t vrede wezen?
Het lijkt ons wel een eeuwigheid,
Wij zitten in de cellen
En ziet men Churchills bezigheid
Termijnen uit te stellen.
Van maand tot maand van Maart tot Mei
En dan van Mei tot Juni
En jaar na jaar gaat dus voorbij,
Dan krijgt men de opinie
Die Churchill weet het zelve niet
En moet er zelf naar gissen,
En die termijnen, die hij biedt,
Die kunnen wij wel missen
Het kan naar Mister Churchills stem
Nog tot den zomer duren
Maar ik geloof niet meer in hem,
In duizend bangen uren
Heb ik geleerd, hetgeen hij zegt
Naar waarde te taxeeren
Van die termijn komt niets terecht,
Dat durf ik te beweren
Hij geeft de zooveelste termijn
En het wordt steeds maar later,
Dus schijnt hij geen profeet te zijn,
Zoo denk ik onder water
En is die Churchill geen profeet,
Denk ik van lieverleede,
Die van den afloop niet veel weet,
Hoezoo kan niet de vrede
Dan komen lang, voordat hij denkt
En voordat hij ’t verwachtte
Na zijn termijn vaak is verlengd
Is volgens mijn gedachte
Best mogelijk, dat onze hoop
Zich eerder zal vervullen
Misschien valt mee het krijgsverloop
Ik zou het wel best willen …