Als wij zoo onze toestand eens
Nauwkeurig gaan bekijken,
Kon men hem wel gerust een keer
Zoölogisch gaan vergelijken.
De tijd is van de beesten af,
Wij zijn arm als de mieren,
Als mollen zit men in zijn graf
Wij leven als de dieren.
Misschien als roofdier in een kooi?
Als tijgers, panters, leeuwen?
Neen, die vergelijking gaat niet op,
Men mag niet springen, schreeuwen.
Neen, men moet stiekem als een muis
Zich kalm en rustig hoûen,
Al zou men soms als kat in’t nauw
Graag springen en miauwen.
Men voelt zich vogel in ’t gevang
Zou graag naar buiten vliegen
Op takken van de vrijheidsboom
Zou men zich gaarne wiegen.
Toch vreest men de verradersslang
En andere ongemakken
En treurig staat de vrijheidsboom
Want kaal zijn nog zijn takken.
Men voelt als goudvisch zich in ’t glas,
Is immers onder water,
Toch hoopt men eens het ruime sop
Te mogen kiezen later.
Een goudvisch is wat minder vaal
Dan wij, die zijn gekluisterd
Ons goud heeft Lippmann Rosenthal
Zoover het niet [is] verduisterd.
Zoo kwamen heden bij mij op
Talloze dierenbeelden
En ik vergeleek voortdurend maar,
Totdat ze me verveelden.
Genoeg van ’t beestachtig bestaan,
Wij allen hopen, wenschen,
Naar buiten weder eens te gaan
Als menschen onder menschen.