Het is precies nu 20 jaar,
Wat waren toch de tijden!
Toen deed de vogel ooievaar
Geweldig me verblijden.
Hij heeft op een Augustusdag
Een zusje me beschoren,
Een zusje, dien daar wezen mag,
Werd op die dag geboren.
Het was in den inflatietijd
Het kostte toen millioenen
Men kwam er haast door in de krijt
Maar dit kon me verzoenen
Toen ik haar heb geïnspecteerd
– ik was echt in m’n nopje –
Heb dadelijk ik geconstateerd:
Zij heeft een Goethe-kopje.
Wij scheelden even 15 jaar,
Niet weinig is ‘t te noemen
En toch was men zoo bij elkaar
Een tweetal, om te roemen.
Toen Leni een paar jaren oud
En ik nog aan ‘t studeren,
Heeft men ons vaak genoeg beschouwd
Het deed ons amuseren
Als jonge dochter en papa,
Jij was zoo echt mijn kindje,
Ik past op je, je leed geen schâ
En ik heb teer bemind je.
En toen ons vader overleed,
Verlies niet te vervangen
Vond Leni me altijd gereed
Voor haar en haar belangen.
Het was één solidariteit,
Eén liefde, één vertrouwen
Er kon voorwaar, het was een feit,
Een op de ander bouwen.
En als er eens vacantie was,
Ik geef u de garantie,
Zij was uitsluitend in haar sas,
Bracht door ze haar vacantie
In Holland bij haar broederlor
In Amsterdam of ‘t Haagje,
Onnodig was een ribbenpor,
Hij noodigt uit heel graag je.
Het ging in Duitschland niet meer goed,
Jij bent naar hier gekomen,
Hebt te Den Haag met nieuwe moed
Je woonzetel genomen
Wij hadden het niet bijster breed,
Maar ja, wij konden leven
Het weinige werd goed besteed,
Wij vonden het verheven,
Ons tuin, het scheveningsche strand,
De zon, de bioscopen
Ons woning, een vrij Nederland,
Het was gauw afgeloopen.
De mof kwam, Neêrland werd bezet,
Men moest evacueeren
Naar Enschede, het was geen pret,
Men kon zich niet verweeren.
Verslagen naar het Twentsch gewest
Roert weder men z’n vinnen,
Opnieuw bouwt men zich een nest,
Opnieuw moest men beginnen.
Opnieuw heeft men een huis gebouwd,
Zal men het dit keer hoûen
Men heeft het toen al niet vertrouwd
Het was niet te vertrouwen.
Op menig punt getalenteerd,
Vlug van begrijpen leeren,
Heb reuze veel je gepresteerd
In huishoud en boetseeren
Als ik me heden niet vergis,
‘t was spoedig al te ruiken,
Dat binnenkort het weder mis,
Wij moesten onderduiken.
Het noodlot nam je in z’n greep,
Gevangen jij en moeder
Ik zit verschrikkelijk in de kneep,
Een vreezend zoon en broeder.
Ik hoor niets meer van jullie twee,
Waar jullie zich bevinden.
Misschien loopt ‘t mis, misschien loopt ‘t mee,
Zorgen me haast verslinden.
Hoor daar geboren optimist
Ik ben in hart en nieren,
Zul ik nog vaak, hoop ik beslist
Met jou verjaardag vieren.
Hoog boven menig land en grens
Verheffen zich gedachten
En brengen groet en brengen wenschen
Vol bangen en verwachten.
Transcription: Thilo von Debschitz