Omtrent de woorden die door den Führer en zijn medewerkers rond de jaarwisseling gesproken zijn, wete echter ieder dit, dat wie deze toespraken beluisterde slechts diep onder den indruk zou komen, van den grooten werkelijkheidszin en waarheidsliefde, waarmede de dramatische spanning van het oogenblik en de groote gevaren van den toestand werden vastgesteld, evenzeer echter van het rustige vertrouwen en de onwankelbare zekerheid, waarmee het nieuwe jaar werd verwelkomd. In zijn groote rede te middernacht heeft de Führer als zijn overtuiging te kennen gegeven, dat het Duitsche Rijk het jaar van zijn zwaarste beproevingen achter zich heeft en in zijn dagorder aan de soldaten noemde hij 1945: het jaar van den grooten ommekeer. – 3-1-45
Met het begin van ’t nieuwe jaar
Heeft Adolf nog gesproken
En zei: Wij spelen het nog klaar,
Wij zijn nog niet gebroken.
Wel vielen de Bulgaren af,
Roemenie en de Finnen,
Maar ’t duitsche volk is minder laf
En zal het dus ook winnen.
Al dreigt nog menig zwarte wolk
Thans aan de duitsche hemel,
Manmoedig strijdt het duitsche volk.
Aan Rijn en Saar en Memel
Voor mij en voor het hakenkruis
En blijft zich stoer verzetten
Al wil men nog zoo graag naar huis.
Men laat zich niet in netten
Verstrikken, die de vijand spant
En laat zich niet verlokken,
Men toont begrip en toont verstand
En is door niets te schokken.
Al hebben wij ook veel terrein
De laatste tijd verloren,
Het kan niet twijfelachtig zijn,
Knoopt dit in jullie oren.
De overwinning is aan ons,
Zou het ook jaren duren,
Tenslotte krijgt Churchill de bons
En ik zal zegevieren.
En daarom doet me slechts een lol,
Blijft steeds in mij gelooven
En buitendien: Houd verder vol,
Dan komen wij teboven
De momenteele crisistijd
En kunnen alle slagen
En menig haast ondraagbaar feit
Gemakkelijk verdragen.
Het gaat nu niet zoo opperbest,
Dat valt niet te ontkennen,
De Russen krijgen Boedapest
En ook in de Ardennen
Is het getij al weer gekeerd
En zijn wij het sigaartje,
Maar ondanks al hetgeen gebeurt
Weet ik, dat in dit jaartje
De groote kentering begint,
Zeer spoedig zal wel blijken
Dat Duitschland deze oorlog wint,
De vijanden bezwijken.
Vandaag haast onder onze druk
En van de oorlogslasten,
Daarom houd vol, houd voet bij stuk,
Je hoeft slechts doortetasten,
Nog wat V1, nog wat V2
Ter land en ook ter stede
En Engeland smeekt zeer gedwee
Het Derde Rijk om vrede.
Wat gij gewenscht hebt en gewild
Zal zich zoostraks vervullen,
Alleen …. Nog eventjes geduld,
Straks zal elk vijand gillen,
De zege, reeds zoo vaak beloofd,
Zal nu tenslotte komen
Maar wie in Adolfs woord gelooft
En in de Nazidroomen
Die komt heel gauw bedrogen uit
Wat Hitler ook gaat praten,
Ik geef ervoor geen cent nog duit,
Ik heb hem in de gaten.
Hij weet zichzelf vandaag geen raad
En voelt, hij legt het loodje,
Men kan het zien, de Führer gaat
In dit jaar naar z’n grootje.
Transcription: Thilo von Debschitz