Meneer het redacteurtje,
Wat vind ik het fataal,
Want jij keurt af m’n kleurtje
En acht me te banaal
In aanmerking te komen
Als dichter voor jouw krant,
Ik word niet opgenomen
Met mijn banale trant.
O, wat een strop der stroppen,
Van Nierop keurt me af,
Ik kan het niet verkroppen,
In jouw redactiestaf
Had ik beslist gevonden
De ideale baan
Maar door mijn Anti-zonden
Is die hoop naar de maan.
In Nierops blad te prijken,
Het was zoo mooi geweest,
Maar helaas liet ik blijken
Een te banale geest.
Ik ben niet uitverkoren,
Ik ben niet up to date,
Elk kans is nu verloren,
Begrijp hoe me dat speet.
Ik heb een prachtpromotie
Lichtvaardig thans vergooid,
Want zulk een dichtnegotie,
Die word me zeker nooit
Te nimmer meer gegeven,
Het is een reuze pech,
Ik wierp voor heel mijn leven
Mijn heele toekomst weg.
Een troost is slechts gebleven,
Al is die uiterst schraal:
Erg was ‘t, had jij geschreven,
Jij vond me niet banaal.
Transcription: Thilo von Debschitz