Ging vroeger men naar ’t duitsche land
En maakte aldaar goede sier
Zett’ men de zorgen aan de kant
Vond lekker men het duitsche bier.
Deed men een tochtje langs den Rijn
Wat was er stemming en gezang
Hoe heerlijk vond men toen den wijn
De tijd werd heusch erbij niet lang.
Men raakte buiten rand en band
En sprak toen tot zichzelf altoos
Hoe nuchter is toch Nederland
Maar hier in Duitschland is wat loos.
Maar die toen was zoo in z’n sas.
Zoo iemand stond niet stil erbij,
Dat dit plezier niet Duitschland was
Hij zag Duitschland als koek en ei.
Voor buitenlanders met goed geld
Was er een tafel wel bereidt
Het volk was minder goed gesteld
En voelde minder vroolijkheid.
Het voedsel schaarsch, de prijzen hoog,
De loonen laag, de arbeid zwaar,
De wonderdokter Göbbels loog
“Bei uns” is alles voor elkaar.
En enthousiast kwam men terug
Heerlijk was de vacantiereis,
In Nederland is men zoo stug
En Duitschland is een paradijs.
In Duitschland dagelijks bier en wijn
Hier tot vervelens koffie, thee,
Het moest hier als in Duitschland zijn;
Zoodoende werd men NSB!
Intussen ziet men: de practijk
Ziet toch een beetje anders uit,
De Leugendokter had geen gelijk,
Bedrogen heeft ons die schavuit.
Noch gaf men bier, noch gaf men wijn,
Waar bleef ons koffie, waar de thee,
Waar zal onze Jenever zijn?
De moffen namen alles mee!
Men had, toen Nederland werd bezet
Met de bezetting zich verblijd
En ziet: het is een andere pret
Dan destijds de vacantie tijd!
Wat heeft men toen ons voorgespeeld
Van volksgemeenschap, en geluk
En nu zien wij het ware beeld
Ontmaskerd, zonder spiegeltruc!
Men voelt zich lichtelijk gedupeerd
Maar men zit eenmaal in de boot,
De weg terug is ons geweerd
En onze stuurman is de Dood.
Transkription: Thilo von Debschitz