Nederland is zwaar getroffen
Door de roofzucht van de Moffen
Wel met honderdduizend rampen
En nu doofden nog de lampen.
Nederland, reeds zwaar geteisterd,
Wordt nu algeheel verduisterd.
Vreugde voedsel, kleeding kolen,
Zijn verdwenen, en gestolen.
Suiker, kaas en jam en boter
Zijn wij kwijt en zijn wij poter.
En tot overmaat van lasten
Moet men in het duister tasten.
In de koû en in het duister
Raakt men soms het spoor wel bijster
En begint men zwart te kijken,
De verdrukking wil niet wijken
De bevrijding wil niet komen
En men voelt zich beetgenomen.
Lang en duister zijn de nachten,
Donker zijn ook de gedachten
Zwaar en donker drukken zorgen
En men vraagt: Wat komt er morgen.
Zal de zon ons weer eens gloren,
Wordt de vrijheid ons beschoren?
Wat zal ons de toekomst brengen
En ik zie de dagen lengen
En de nachten worden korter
En ik hoop weer: Misschien wordt er
Licht gedragen in dit duitster,
Komt een eind aan dit gefluister
En men mag weer hardop spreken,
Ja, men zal de boeien breken
Onderdrukkers moeten zwichten
En dit duister zal verlichten
Misschien zal het even duren,
Maar het recht zal zegevieren
Na het donker, na het duister
Straalt zoostraks in nieuwe luister
Licht van vrijheid, licht van rede,
Straalt de zon ons van de vrede.