Als wij zo onze kranten lezen,
Gespeend met D.N.B.-berichten,
Vraagt men zoo vaak: zal het zoo wezen
Als zij ons wenschen voor te lichten
En de verdenking is gerezen,
Dat Göbbels propagandahaaien
De zaaken voor zichzelf verfraaien.
Ziet men de propagandasprongen,
Die Göbbels thans moet demonstreren,
Hoe gek ze zijn en hoe verwrongen,
Dan kan men zich slechts amuseeren,
Een liedje, slechts ertoe gezongen
Om hun winst grooter te doen schijnen
En nederlagen te verkleinen.
Als af en toe wat Britsche schepen
Ten prooi aan onderzeeërs vallen
Maakt Göbbels het met trucs en meten
Tot astronomische getallen.
Wie nadenkt heeft het wel begrepen
De duitsche roes is al vervlogen.
Men ziet Herr Göbbels heeft gelogen.
Dat men in Stalingrad geleden
En Tunis zware nederlagen,
Dat wordt door Göbbels niet beleden
Want zooiets kan men niet verdragen.
Men mag het volk de hoop en ’t gelooven
Dat het een zege wordt, niet rooven.
Las ik vandaag zoo de verslagen,
Die in de nazikranten prijken,
Zij laten wel sinds een paar dagen
Sicilië onbelangrijk lijken.
Wij lezen het met welbehagen,
Want als wij zulke klanken hooren,
Dan is het zaakje al verloren.
‘Sicilië heeft niet veel te zeggen’
Men mag er dan beslist op hopen
– Wij kijken achter Göbbels heggen –
Sicilië is gauw afgeloopen.
En men zal gauw het loodje leggen,
Als iets beteekenis gaat verliezen,
Heet dat: zij pakken gauw de biezen.
De oorlogstijd bewerkt met krachten
Zoovele dingen, goede, slechte,
Zoo kan men het ook wel verwachten
Dat men verandert het gezegde
„De wensch, de vader der gedachten“
Om echt als volgt thans om te dichten:
„Göbbels, de vader der berichten.“