Men spreekt zooveel van bijltjesdag,
Den dag van streng berechten
Op dien men straft zonder ontzag
Verraders, Moffenknechten.
En men verbeidt met ongeduld
Den dag, dat men die “helden”
Betalen laat hun zware schuld
En al het kwaad ontgelden.
Ik echter heb me afgevraagd,
Is bijltjesdag van noode
En vond bij mij wel zoo geslaagd
Een andere methode,
Ik ben misschien wat te humaan
Kan bloed niet zien, noch ruiken
En zou, indien dit wel mocht gaan,
Het bijl niet graag gebruiken.
Zoo heb vernuftig ik bedacht
Een strafhumanisering.
Een straf, onbloedig, maar vol kracht,
Afschrikkend en vol leering,
Wij gaan nadat de krijg voorbij
Alle fascisten vangen
En zullen dan, luchtig en vrij
aan boomen hun ophangen.
De dag van de “afhankelijkheid”,
Zullen dien dag wij noemen,
Zij “hangen af” wij zijn verblijd,
Wat zou men het verbloemen.
De dag van recht, de dag van straf,
De dag van onze dromen,
De landverraders hangen af,
In bosschen van de boomen.
Een ieder toont een blijde lach,
Een ieder is tevreden,
In plaats van “bijltjes-” “bungel”-dag,
Het bloedbad wordt vermeden.
Helaas de vlieger gaat niet op,
De rekening zij wil niet kloppen,
Want er ontbreekt een reuze strop,
Het touw voor al die stroppen.
Transcription: Thilo von Debschitz