De gevaarlijkste dreiging kwam echter immer uit het Oosten. Na de Hunnen die tusschen 200 en 500 vrijwel geheel Oost- en Midden-Europa overstroomden en tenslotte door een Europeesche legermacht gevormd door de Westgothen en de Germanen-legioenen van den veldheer Aetius worden teruggeslagen, stormen in het begin van de 13de eeuw de Mongolen onder aanvoering van Temuschin, die zichzelf Dzjengis Khan de Heerscher der Wereld, noemde, Europa binnen. Moordend en brandstichtend drongen zij tot ver in Polen en Hongarije door. Bij Liegnitz werden zij door de vereenigde Europeesche legerscharen verslagen. Er bestaan belangwekkende werken over Dzjengis Khan en wie daar op het oogenblik kennis van neemt, wordt getroffen door de verrassende overeenkomsten in strijd en organisatiemethode van den Mongolenheerscher van toen en die van Stalin. Beide passen overeenkomstige methoden toe, om de horden der steppen te fanatiseeren en aan een wereldheerschappij-idee dienstbaar te maken Prof. Schaeder kwam tot dezelfde slotsom als Mussert in zijn rede van Zaterdag, namelijk dat de Europeesche volkeren thans voor dezelfde taak staan als zeshonderd jaar geleden, eensgezind tegen deze vloedgolf uit het Oosten een dam op te werpen en de horden zoo bloedig te verslaan dat hun althans voor de eerstvolgende eeuwen de lust vergat en de mogelijkheid ontbreekt om hun traditioneel experiment te herhalen. De Duitsche weermacht, de legers van Finland, Roemenië, Hongarije en Slowakije hebben deze taak aangevat, tezamen met de divisies en legioenen en de SS-standaarden, waarin naast Duitschers, Nederlanders. Walen Franschen, Noren, Denen, Spanjaarden, Esten, Letten, Lithauers, en ook Zweden. Zwitsers en Liechtensteiners strijden, allen onder leiding van den Germaanschen Führer. Den inzet van dezen strijd vormen de mensch, het volk, de religie, recht en orde cultuur en schoonheid, gezin en gemeenschap, zooals wij, Europeanen, deze begrippen verstaan en die door de demonen uit het Oosten met den ondergang worden bedreigd. Wel afzichtelijk is de verradersrol die Engeland speelt dat als handlanger van Dzjengis Khan Stalin het bedreigde Europa in den rug wil aanvallen. Wij vertrouwen er echter op, dat Europa er desondanks in zal slagen, zooals zeshonderd jaar geleden, om de Mongolen naar het Oosten terug te slaan en dat Engeland alle verradersvolken ten eeuwig voorbeeld op ontzaglijke wijze voor zijn verraad aan het Avondland bestraft zal worden. XXX – 16/12
En de propagandagolf
Kenschetst Josef Stalin
Als de wreede booze Wolf,
Ik zie het fataal in.
Uit de steppen waait de Storm
Wil ons wel verslinden
Westerling, jij arme worm
Zult je einde vinden.
Als beschermpatroon Adolf
Hem niet bracht tot zwijgen
Zou Stalin, de booze Wolf,
Je te vreten krijgen.
En hoewel je word gered,
Weet je ’t niet te schatten
Jij miskent de nieuwe wet,
Die ons wil omvatten,
Ja, de Sovjet-heerschappij
Dreigt voor alle landen
En beslist belanden wij
Gauw in Stalins tanden.
Kijk den bolsjewiekenvorst
Heel de wereld besluipen
En onstilbaar is zijn dorst,
Wil ons bloed wel zuipen.
En de godsdienst wordt vermoord,
Het gezin verslonden,
De cultuur gaat overboord.
Bij die helsche honden.
Stalin is de Dzjengis-Khan
Der moderne tijden
En ging volgens duivelsch plan
Alles voorbereiden
Adolf echter had op tijd
Alles in de gaten
En bracht spoedig op ’t tapijt
Wapenen en soldaten.
En hij redt de wereldcultuur
Uit de duivelsklauwen
Maar men schijnt van zijn figuur
Niet te erg te hoûen.
Het bericht, dat men ons geeft
Van de booze Russen
Hebben namelijk wij beleefd
Bij den Mof intusschen.
Als hetgeen zoo aan Stalin
Heden wordt verweten,
Heeft bij Hitler men gezien,
Is het niet vergeten.
Hitler is een charlatan,
Tracht ons ziek te praten
En prijst ter genezing aan
Oorlog en soldaten.
En hij zelf is Dzjenghis-Khan
Leidt zijn hunnenhorden
Had een wereld beheerschingsplan,
Bracht nood en verworden.
Hij belooft welvaart en geluk,
Alles volgens wenschen,
Houdt intusschen onder ’t juk
Volkeren en menschen.
Maar als bij een tooverban
Is zijn macht aan ’t kwijnen
Gauw zal deze Dzjengis-Khan
In het niet verdwijnen.
Transcription: Thilo von Debschitz