Hoe meer ik van den aanslag lees,
Hoe minder schijnt te kloppen,
De Nazis komen, maar ik vrees
Met leugens op de proppen
De een zegt dit een ander dat,
Men spreekt elkander tegen,
Maar hoe het in elkander zat,
Wordt naar ik denk verzwegen.
De Führer zelve heeft verteld
Des nachts op twintig Juli
En was ervan nog zeer ontsteld:
Die Stauffenberg, wat wil ie?
Een bom lei deze snertvent neer,
Om me van kant te maken,
Twee meter weg van me, niet meer,
Om veilig dus te raken.
De bom die door kolonel graaf von Stauffenberg was neergelegd, kwam op twee meter afstand aan mijn rechterzijde tot ontploffing.– 21-7-44
Twee dagen later wist vriend Ley:
De bom, die kwam uit Londen
En was zoo groot en zwaar erbij,
Ze woog haast duizend ponden,
Ja, zij was van het zwaarste soort,
Men wou den Führer treffen.
De Brit beraamde deze moord,
Dat moeten wij beseffen.
Zware Engelsche mijn
Reichsorganisationsleiter Dr. Ley heeft in een groote bijeenkomst medegedeeld, dat voor het plegen van den moordaanslag een mijn van de allerzwaarste soort is gebruikt, die uit Engeland afkomstig was. – 24-7-44
En deze reuze, reuze bom
Zat volgens Goebbels woorden,
Wij stonden van verrassing stom,
Toen wij de lezing hoorden.
In een gewoone actetasch,
Nog niet eens in een koffer
En hoewel dat de opzet was,
Adolf werd niet het offer.
Hoewel de tasch werd neergezet
Direct voor Adolfs voeten
Beleefde Stauffenberg geen pret
En moest er zwaar voor boeten
De dader van den aanslag was door een van de gearresteerde generaals met een schijnvoorstel naar de dagelijksche toestandbespreking gezonden. Hij had de springstof in een actetasch in de vergaderkamer medegenomen en onder het voorwendsel deze te willen neerzetten in een onbewaakt oogenblik den Fuehrer direct voor de voeten geschoven.– 27-7-44
Als men dit alles gadeslaat
Wat door hun werd gesproken
Dan komt men tot het resultaat:
Het wil en wil niet strooken.
Spreekt tot Adolf, Göbbels of spreekt Ley
In dit geval de waarheid,
Ik kan er met m’n pet niet bij
En ik kom niet tot klaarheid.
Wat is verzinsel? Wat is feit
En wie wil hier bedriegen?
Het zal wel zoo zijn als altijd,
Dat alle drie weer liegen.