Voeg daarbij het Germaansche individualisme, dat zich in ons volk o.m. openbaart in een sterk verlangen naar een geheel eigen woonplekje op dit ondermaansche, al is het nog zoo eenvoudig en klein, waar niemand anders iets te maken heeft, – en het ligt voor de hand dat onze arbeiders, die zich genoodzaakt zien in een Lager te gaan wonen, ver van vrouw en kinderen, dit met een zekeren tegenzin doen. Bij de O.T. weet men daarvan mee te praten. – 2-3-44
(Eigen correspondentie)
Berlijn, 27 Jan. – Wie onzer houdt zich niet bezig met de vraag, waar de Sovjetrussische legerleiding haar ontstellende menschenreserves in dezen oorlog vandaan haalt? Reeds eerder maakten wij er in verband met deze kwestie gewag van, dat de machthebbers te Moskou er toe zijn overgegaan, op rigoureuze wijze ook het vrouwelijke deel der bevolking in dienst te stellen van de oorlogsvoering en dat zij eenige millioenen Chineesche koelies uit Mongolië heeft geïmporteerd, om in de wapenfabrieken te werk te stellen. – 28/1 44
Hitler haalt uit alle landen
In zijn rijk werkende handen
En men loopt in alle hoeken
Thans naar werkkrachten te zoeken,
Allen moeten zij op reis
Naar het duitsche paradijs.
En door Franschen, Russen, Polen
Draait de duitsche radermolen,
Krijgt men ijzer, krijgt men koren,
Zonder hun was men verloren,
Was de vrêe al lang een feit,
Maar zoo krijgt men nog respijt.
Maar waarop hun macht zij gronden,
Die behandelt men als honden,
Die behandelt men als slaven,
Laat hun ploeteren en draven,
De mishandeling kent geen grens,
Want de koeli is geen mensch.
Ja zij voelen zich als koelis,
Wat geen bijster mooi gevoel is,
Zonder vreugde, zonder rechten
Zijn zij slaven, zijn zij knechten,
Ver van vrouw en kind en huis
Werken zij voor ’t hakenkruis.
Maar verzet en haat, zij groeien.
Weldra breken zij hun boeien,
Tsjechen, Hollanders en Nooren,
Adolf Hitler is verloren!
En teneinde gaat de nacht,
Duitschlands koelis, toont
Uw kracht!