De Nederlandse Joden waren grotendeels geïntegreerd in de bevolking. En aan het begin van de Duitse bezetting van Nederland vanaf mei 1940 zeiden de machthebbers aanvankelijk dat er geen maatregelen tegen de Joden zouden worden genomen. Maar antisemitisme was een kernonderdeel van de nationaalsocialistische ideologie, met de massavernietiging van Europese Joden als een van de belangrijkste doelstellingen van het daaruit voortvloeiende beleid. Zo werden Joden ook in Nederland systematisch uitgesloten van de samenleving waartoe ze al generaties behoorden. Rechtszekerheid en juridische bescherming werden opgeheven en vervangen door willekeur.
De eerste pogroms kondigden al een donkere toekomst aan. Milities van de NSB – de “Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland” – vielen Joden aan, vernielden Joodse winkels en synagogen. De haat tegen Joden werd omgezet in concrete beleidsmaatregelen, die vanaf de herfst van 1940 stapsgewijs werden uitgevoerd door de Duitse bezetters en hun Nederlandse handlangers.
In september 1940 vond de registratie van alle Joden in ambtelijke en openbare functies plaats. Op 4 november 1940 volgde nog een andere opdracht van de bezetters: ongeveer 2.500 Joden werden geïnformeerd over hun onmiddellijke ontslag uit overheidsdienst. Slechts weinig Nederlanders uitten medeleven voor de getroffenen, en openbaar protest kwam alleen voor op scholen en universiteiten.
In oktober 1940 werden de Joden opgeroepen om hun economische eigendommen openbaar te maken en te laten registreren; de registratie ging gepaard met de uitgifte van identiteitskaarten, die Joden, net als alle Nederlanders, kregen. Maar de identiteitskaarten van Joden werden extra gemarkeerd met een grote zwarte “J”.
De overgrote meerderheid van de Joden voldeed aan het verzoek tot registratie: ze gehoorzaamden – net als de meeste Nederlanders in de eerste fase van de bezetting – of zagen geen alternatief uit angst voor represailles. In februari 1941 werden vooraanstaande Joden belast met de oprichting van een Joodse Raad; zoals in andere door Duitsland bezette landen, was het de bedoeling dat deze raad ervoor zou zorgen dat de Joden de bevelen van de bezetters opvolgden.
Met een toespraak in het Concertgebouw in Amsterdam op 12 maart 1941 maakte Arthur Seyß-Inquart duidelijk wat de Joden in Nederland konden verwachten: hij verklaarde dat de Joden geen deel uitmaakten van het Nederlandse volk. “We zullen de Joden slaan waar we ze tegenkomen, en wie met hen gaat, moet de gevolgen dragen.” Seyß-Inquart kondigde de volledige uitsluiting van Joden uit het maatschappelijke en economische leven aan.
In september 1941 kondigde de chef van de Duitse politie, Hanns Rauter, aan dat de Nederlandse autoriteiten niet langer verantwoordelijk waren voor de Joden. Hoewel er sporadisch protesten waren van Nederlandse ambtenaren tegen de segregatie van de Joodse bevolking, leidden deze niet tot tastbare gevolgen. Ook de Nederlandse regering in ballingschap ondernam niets tegen het anti-Joodse beleid.
Seyß-Inquart en Rauter komen herhaaldelijk voor in de gedichten van Curt Bloch, omdat zij de hoofdverantwoordelijken waren voor zijn levensbedreigende situatie. Voor rijkscommissaris Arthur Seyß-Inquart schreef Bloch de cynische verzen Seyss-Inquart is jarig ter gelegenheid van zijn 52e verjaardag op 22 juli 1944 – en voorspelde hem dat dit zijn laatste zou zijn. Bloch schreef een in memoriam voor Rauter en was blij dat politiecommandant Rauter gewond was geraakt bij een aanslag in maart 1945; Rauter overleefde echter zwaargewond.
In de loop van 1941 verloren de Nederlandse Joden hun juridische bescherming als burgers. Er golden nu specifieke en verplichte regels voor hen. Na een razzia in juni 1941 in Amsterdam, waarbij meer dan 300 Joodse mannen naar Mauthausen werden gedeporteerd en vermoord, werd het hele land getroffen door een golf van anti-Joods geweld. Nederlandse nationaalsocialisten vielen synagogen en andere gebouwen van Joodse gemeenschappen aan. In de herfst van 1941 vonden ook grote razzia’s plaats in Gelderland en de regio Twente, waar Curt Bloch sinds 1940 woonde.
De Duitse machthebbers stelden talloze verboden in die de bewegingsvrijheid van de Joodse bevolking ernstig beperkten. Openbare gebouwen en voorzieningen zoals markten, parken, restaurants, theaters, bioscopen, zwembaden, concertzalen, sportfaciliteiten, openbare bibliotheken of musea mochten niet langer worden bezocht of gebruikt door Joden. Joodse leerlingen en studenten werden na de zomervakantie uit scholen en universiteiten verbannen.
Joden werd verboden vrije beroepen uit te oefenen, wat vooral veel artsen en advocaten trof. Joodse winkels en bedrijven werden onteigend op basis van een verordening van maart 1941. De vervolging van Joden leidde tot dehumanisering van interpersoonlijke relaties en tot een diepgaande vervreemding tussen de vervolgden en de buitenwereld. De Nederlandse samenleving en haar instellingen boden de bedreigde minderheid onvoldoende bescherming.
In augustus 1941 werd uiteindelijk de onteigening van alle Joodse eigendommen besloten. Joden moesten al hun banksaldo overmaken naar een bepaalde bank, waardoor het volledige vermogen van de Nederlandse Joden in handen kwam van de Duitse machthebbers. Vervolgens volgde de onteigening van alle Joodse onroerend goed en de inbeslagname van de volledige huisraad van de getroffenen.
Waarom hebben Joden niet dezelfde rechten als anderen? Waarom hebben ze hun huis afgenomen? Waarom zouden we hen haten? Een klein jongetje stelt vragen aan zijn moeder in zijn schuilplaats – in het gedicht “Een kleine verstoppeling vraagt” van Curt Bloch, gepubliceerd in de OWC-editie van 25 september 1943
De invoering van de Jodenster op 3 mei 1942 verplichtte alle Joden om in het openbaar een gele ster op hun kleding te dragen. De Joodsche Raad gaf toe uit angst voor represailles. De invoering van de Jodenster markeerde niet alleen het einde van de segregatie, maar ook het begin van de deportatie. Arthur Seyß-Inquart schreef in een geheim document aan zijn topambtenaren: de sterplicht gold voor alle Joden “die in aanmerking komen voor uitzetting”. “Uitzetting” betekende deportatie naar het door Duitsland bezette Polen, waar de nationaalsocialisten een genadeloze heerschappij voerden en al meerdere getto’s, concentratie- en vernietigingskampen hadden opgericht.
Op 20 juni 1942 gelastte Adolf Eichmann het begin van de deportaties uit Nederland. De deportaties werden gecoördineerd door de Duitse politie – met medewerking van de Nederlandse autoriteiten en het Nederlandse politieapparaat.
De systematische deportatie van de Nederlandse Joden begon in de nacht van 14 op 15 juli 1942, toen de eerste trein met 962 mensen aan boord van het Centraal Station van Amsterdam naar Westerbork vertrok. Dezelfde dag werden nog eens 1.135 mensen, voornamelijk Duitse Joden, naar Auschwitz gedeporteerd van uit Westerbork.
De reis naar Bergen-Belsen in Noord-Duitsland kon in één dag worden afgelegd, die naar Auschwitz in Silezië en Theresienstadt in Bohemen in twee dagen; de treinen deden zelfs drie dagen over de reis naar Sobibór in Oost-Polen. Bij aankomst op de bestemming waren de gedeporteerden volledig uitgeput en hongerig naar frisse lucht. Het was niet ongewoon dat zieke en oude mensen tijdens het transport al stierven. In Sobibór vond geen selectie zoals in Auschwitz plaats; het enige doel van het kamp was onmiddellijke uitroeiing.
De arrestatie van de moeder van Curt Bloch, Paula, en zijn zus Helene in Enschede vond plaats in mei 1943. In dezelfde maand werden ze via doorgangskamp Westerbork naar Polen gedeporteerd en vermoord in het concentratiekamp Sobibór.
“Slechts één ding was duidelijk: de Joden zijn vernietigd.” Dit staat in een regel in het gedicht Frauenautarkie in het OWC-magazine van 19 februari 1944. Curt Bloch wist precies hoe kwetsbaar hij was als Jood – om die reden bleef hij tot de bevrijding van de stad Enschede verborgen.
In totaal werden meer dan 100.000 Joden uit het bezette Nederland gedeporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen; slechts iets meer dan 5.000 van hen overleefden.
In bijna geen ander land was het antisemitische vervolgings- en vernietigingsbeleid van de nationaalsocialisten zo “efficiënt” als in Nederland: Van de ongeveer 140.000 Joden die in 1940 in Nederland woonden, vielen er 107.000 ten prooi aan dit beleid. Een diepgewortelde en goed geïntegreerde groep in Nederland werd binnen korte tijd systematisch uit de samenleving verbannen, vier op de vijf van hen werden vermoord.
Hoewel enkele burgers en verschillende verzetsgroepen onbaatzuchtige hulpacties ondernamen en heldhaftige reddingsoperaties uitvoerden om Joodse medeburgers te redden van deportatie, herkende de overgrote meerderheid van de Nederlandse samenleving niet of niet tijdig de ernstige situatie en de beschermingsbehoefte van de Joden – of wilde ze misschien niet herkennen, omdat ze bezig waren met hun eigen problemen of simpelweg bang waren voor de Duitse bezetters.
Volgens een studie van de ADL hebben meer dan 800.000 mensen in Nederland en meer dan 8 miljoen mensen in Duitsland antisemitische opvattingen. Veel respondenten gaven aan nog nooit van de Holocaust te hebben gehoord (Nederland: 13%, Duitsland: 5%).
Het Duitse Bondscentrum voor Politieke Educatie heeft vastgesteld dat het geweld tegen Joden in Europa al jaren toeneemt.
Volgens een studie van de Konrad-Adenauer-Stichting uit juli 2023 keurt een grote meerderheid van de Duitse bevolking antisemitische uitspraken af; echter, een verhoogde instemming met antisemitische uitspraken is te vinden onder mensen met een lage formele opleiding, onder mensen met een moslimachtergrond en/of migratieachtergrond, en binnen de aanhangers van de AfD.
We bedanken wetenschapper Peter Romijn, voormalig directeur van onderzoek bij het NIOD en emeritus hoogleraar geschiedenis van de 20e eeuw aan de Universiteit van Amsterdam, voor het delen van zijn onderzoeksresultaten over de vervolging van Joden in Nederland. Hij is de auteur van het boek De lange Tweede Wereldoorlog, waarin veel meer gedetailleerde informatie te vinden is over de nationaalsocialistische bezetting in de periode van 1940 tot 1945.