2e jaargang, nr. 50

Inleiding tot de inhoud

In de Griekse mythologie werd Prometheus gestraft door oppergod Zeus voor zijn opstand: de titaan werd aan een rots gebonden. Dagelijks kwam een gier; deze moest de lever van Prometheus eten, die echter elke nacht weer aangroeide. Dit martelaarschap zou eeuwig duren. Curt Bloch ziet een verwantschap, hij voelt zich als de nieuwe Prometheus. Sinds “zesentwintig manen” – 26 maanden – is hij gevangen in zijn schuilplaats voor de nationaalsocialisten. In het gedicht uit hij zijn wanhoop en woede. Hij wacht vol verlangen op de bevrijders.

Frederik Willem van Vloten (1889–1970) was een nationaalsocialistische politicus in Nederland, die het Winterhulpwerk leidde. Toen op “Dolle Dinsdag”, 5 september 1944, ten onrechte de komst van de geallieerden naar Nederland werd aangekondigd, vluchtte Van Vloten, net als veel andere NSB-leden. Als gevolg daarvan werd de verantwoordelijkheid voor de liefdadigheidsorganisatie in andere handen gelegd. Curt Bloch geeft commentaar op deze gebeurtenissen en constateert dat de Winterhulp in dezen tijd zich in een staat van ontbinding bevindt. Niemand wil nog de initiatieven van de NSB ondersteunen. De “ware winterhulp” zal binnenkort komen met de Amerikaanse troepen…

Een citaat uit Goethe’s “De Tovenaarsleerling” vormt de titel van het derde gedicht van Curt Bloch in deze OWC-uitgave. In “Die men riep, de geesten …” wijst hij erop dat het Duitse volk Hitler tot “nazi-afgod” heeft gemaakt en daarbij niet heeft nagedacht over de mogelijke gevolgen. “Maak je moord tot staatsprincipe, Dan wordt je uiteindelijk zelf vertrapt.” Nu zal men “de demon van de hel” niet meer kwijtraken.

Curt Bloch beschouwt de volhardingsleuzen van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop (1893–1946) en van Joseph Goebbels (1897–1945), Rijksminister van Volksvoorlichting en Propaganda, als sireneklanken. Hiermee verwijst hij naar de Griekse mythologie, waarin sirenen een belangrijke rol speelden. Deze gevaarlijke wezens verleidden zeelieden met hun gezang en lokten hen zo de dood in. Bloch vraagt zich af of het uitgeputte Duitse Rijk überhaupt nog de kracht heeft om te vechten en of men de nazistische leuzen nog zal geloven – of dat het volk de oorlogsvoering nu gewoon stopt.

Met een verwijzing naar de Griekse mythologie sluit ook het gedicht Oh, als Duitsland toch niet zo dom was! af. Want het land lijkt nu, zo schrijft Curt Bloch, op Tartarus – de gevangenis van de onderwereld. Als men wijzer was geweest, dan had Adolf Hitler überhaupt niet aan de macht kunnen komen. Maar nu zal het rijk in puin vallen en zal men met de Führer ten onder gaan.