Motto: “Wij worden rijker naarmate wij meer aan anderen geven.”
Hoe meer we dus aan anderen geven,
Hoe rijker zelf men wordt.
Die mooie spreuk staat thans geschreven
Op ieder aanplakbord.
Ook ik houd vol, het steun verlenen,
Is een sociale plicht.
Maar ik ga “Winterhulp” niet speenen,
Want die is slechts gesticht
Om de ellende te vergrooten
Die nu alreeds bestaat,
Die ons in ’t ongeluk heeft gestoten.
De gelijke onverlaat
Hij wil vandaag het volk bewegen,
Dat het nog geld verstrekt,
Maar veel heeft hij nog niet gekregen,
Een ieder heeft ontdekt
Dat men door geld aan hun te geven
De nood niet wordt de baas.
Wij laten hun dus rustig schreeuwen
En niemand is zoo dwaas
Te geloven wat zij ons vertellen.
Men weet, het is niet waar.
Wij kennen thans hun leugenspellen
En hun repertoire.
Wat men aan Winterhulp zou geven
Gaat in de Duitsche zak.
De rest aan Musserts nichten, neven.
Aan zooiets heeft men lak.
Hoe meer aan Winterhulp we geven
Hoe rijker Adolf wordt.
Die waarheid heeft men niet geschreven
Op ieder aanplakbord.
Transcriptie: Thilo von Debschitz