(Bij het omslagbeeld)
Het menschdom en z’n ijdelheden
Zij kunnen me niet imponeeren,
Ik glimlach door de eeuwigheden,
Het menschdom, zal het ooit wel leeren?
Ik zag het rijk van Perzen, Meden,
Ik zag het Rijk der Pharaonen,
Hun rijken bleken ijdelheden,
Zij offeren voor niets hun zonen
Ik zag het een en zag het ander,
Want men beleeft wat met de jaren
Ik zag het Rijk van Alexander,
Ik zag het Rijk van de Caesaren
Voor heerschersdromen werd gestreden,
Die steeds op niets zijn uitgeloopen
Ik glimlach door de eeuwigheden
En blijf nog op een toekomst hopen
Waarin de menschheid zich gaat wijden
Aan betere dan oorlogstaken,
Ik glimlach eeuwig door de tijden
En weet, dat eens per slot van zaken
De mensch de leeren neemt ter harte
Uit een paar duizend jaar historie,
Geen Hitler en geen Bonaparte,
Geen waanzinsdroom van macht en glorie
Zal hem dan ooit meer gaan verleiden
En met zich mede kunnen slepen
Hij heeft de leer uit lange tijden
Dan eindelijk voorgoed begrepen
En glimlacht over ijdelheden
En over dictatoren droomen
En hij minacht barbaarsche zeden
Dan zal het niet tot oorlog komen.
Mijn glimlach door de eeuwigheden
Zal dan de glimlach aller wezen
De mensch, die zooveel heeft geleden,
Hij glimlacht, want hij is genezen.