Des nachts houdt men thans aan zijn kleeren
En luistert met gespannen oor
Of men je komt te arresteeren,
Want daar voel je maar weinig voor.
De as brak, Hitler wordt bedwongen
De duitsche kat zit in het nauw
En doet haar laatste, gekste sprongen
Men wenscht te blijven uit haar klauw.
’s nachts schuilt in tuinen onder boomen
Men, ook wel achter het gordijn.
Aan ’t noodlot wil men graag ontkomen,
Getuige van het einde zijn.
Wat zijn het toch al koude nachten,
Het wordt al herfstelijk denk je dan.
Men is zeer ernstig, vol gedachten,
En vraagt zich af hoe zooiets kan.
Het zijn wel zeer gespannen dagen
Men wacht op ongewenscht bezoek
En kan het haast niet meer verdragen,
En denkt: wanneer wijkt deze vloek?
En overdag is men lamlendig,
Onuitgerust en afgemat,
Geestelijk, lichamelijk onbehendig.
Omdat des nachts men wakker zat.
Het is een tijd van spannend wachten,
Een tijd, die alles van je eischt.
Het zijn de laatste oorlogsnachten,
Voordat de vrijheid eens verrijst.
En als wij aan dien dans ontspringen,
Heeft men waarschijnlijk dit geleerd,
Dat men deze ellendelingen
Het tegenbezoek eens vereert.