Martin Veltman (* 1943) werd midden in de oorlog geboren als zoon van een communistische verzetsstrijder en een Joodse moeder. Zijn vader was ook betrokken bij de organisatie van de Februaristaking in Hilversum en werd in 1943 verraden. Daardoor moest het gezin onderduiken. Martin werd onder een valse naam in het geboorteregister ingeschreven – als Martin Faber, naar de achternaam van de familie die hem had opgenomen. Maar al na enkele weken moest hij van zijn moeder gescheiden worden en op een andere schuilplaats ondergebracht worden. Zijn vader belandde in de concentratiekampen Vught en Dachau, waaruit hij tegen het einde van de oorlog wist te ontsnappen. Ook Martins moeder sloot zich aan bij het verzet en vervulde koeriersdiensten – een uiterst gevaarlijke taak voor een Joodse vrouw. Alle gezinsleden overleefden de oorlog. Maar eenmaal herenigd, voelden ze zich als vreemden voor elkaar; de doorgestane ervaringen en de lange tijd van scheiding lieten diepe sporen na. Martin Veltman sprak vaak met scholieren over zijn levensverhaal; hij wil de negatieve gevolgen van intolerantie overbrengen en jongeren aanmoedigen tot respect voor hun medemensen. In zijn boek “Ik heb niets voor de winter” beschrijft Martin Veltman de oorlogservaringen van zijn ouders – het verhaal van twee jonge communistische verzetsstrijders in de nazi-tijd.