10 juni 1944
Inleiding tot de inhoud
Curt Bloch kondigde meteen aan de lezers van deze editie aan: De Krim weer vrij! Twee krantenartikelen trokken eerst een historische lijn van de Krimoorlog (1853) naar de verovering van het schiereiland door de Wehrmacht (1941), waarbij Rusland ook verslagen werd, en tenslotte naar de recente terugtrekking van de laatste Duits-Roemeense troepen van de Krim. In zijn verzen noemt Bloch het Duitse plan om na Oekraïne ook de oliebronnen in de Kaukasus te veroveren een “ijdel hersenschim”. “De Mof had gebloed en had gestreden” maar nu vallen de duitse overwinningsdromen “als aren voor de zeis”.
Een persbericht waarin de SA (Sturmabteilung van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij) werd geprezen voor hun dienst bij het opruimen van de gebombardeerde steden, inspireerde Curt Bloch tot zijn Horst-Wessellied, geactualiseerd. Het strijdlied, vernoemd naar een SA-groepsleider – een haatdragende oproep tot politiek geweld – was ook het partijlied van de NSDAP. Terwijl in de originele tekst staat: “Die Fahnen hoch, die Reihen fest geschlossen!” (De vlaggen hoog, de gelederen gesloten!), ziet Bloch alleen nog maar enkele gedesillusioneerde mensen die geen vlaggen, maar schoppen dragen. Ze hebben hun land in puin gelegd en moeten nu de brokstukken opruimen.
Het bericht dat een voortijdige terugtrekking van de Wehrmacht in Italië de geallieerden voor “een zeer onaangename verrassing” had gesteld, bood Curt Bloch een kans voor zijn gedicht De Verrassing van San Angelo. Hierin schildert hij de bloeddorstige Britten als “onaangenaam verrast” en “schuimbekkend van woede” terwijl het tot hen doordringt dat de Duitsers hen voor niets hebben laten rennen. En hij is ervan overtuigd dat deze verfijnde Duitse “oorlogstruc” – en de poging van de propaganda om zelfs een overhaaste vlucht als een glorieuze overwinning te verkopen – ook in Washington en Londen met hilariteit wordt begroet.
Volgens een krantenbericht uit mei 1944 verklaarde Arthur Seyß-Inquart, nationaal-socialistisch rijkscommissaris voor Nederland, dat de wereld voor hem niet meer leefbaar zou zijn in geval van een Duitse nederlaag. Voor Curt Bloch waren deze woorden niet meer dan een houding, want voor hem leek het einde van het Derde Rijk onvermijdelijk en daarmee ook het einde van de rijkscommissaris. Seyß-Inquart stierf inderdaad niet vanwege levensmoeheid; hij werd ter dood veroordeeld als een van de belangrijkste oorlogsmisdadigers bij de processen in Neurenberg en op 1 oktober 1946 geëxecuteerd.
In zijn gedicht Het Collectetrucje becommentarieert Curt Bloch de vruchteloze poging van de nationaal-socialistische propagandafunctionaris Max Blokzijl om ondergedoken personen uit hun schuilplaats te lokken. Nadat noch zijn garanties voor veiligheid noch de dreiging dat het binnenkort te laat zou zijn het gewenste succes opleverden, beweerde hij nu dat al “tienduizend onderduikers” zich hadden gemeld. Bloch herkent hierin een bekende truc van fondsenwervers: niemand wil de eerste zijn op een lijst van donateurs, maar als je al een (desnoods volledig verzonnen) lijst van donateurs kunt laten zien, is de ban gebroken.
Naarmate het einde van de oorlog duidelijker werd, werden de oproepen om vol te houden luider. De laatste bijdrage in deze OWC-editie begint met het paginagrote Nietzsche-citaat “Wat ons niet breekt, maakt ons sterker.” In een ander krantenknipsel staat dat men de “Objektivitätsfimmel” [de “objectiviteits-gekte”] moet bestrijden met haat en fanatisme, er is “naast overwinningen en sterven geen derde” optie en anders dan in 1918 zal men niet capituleren. Curt Bloch vindt het onbegrijpelijk hoe men tweemaal voor dezelfde oplichterij kan vallen en ziet hetzelfde resultaat al aankomen.