In dit licht gezien, moesten wij toch begrijpen dat een eventueel beroep op onze werkkracht om daarmede een bijdrage tot versterking der verdedigingslinies te leveren, geen onmenschelijke aantasting van heilige rechten beteekent, doch een laatste gelegenheid voor de Nederlanders om ook zelf een prestatie te leveren voor de verdediging van ons grondgebied tegen den alles-verwoestenden vijand. Het militaire gezag ziet de situatie althans zoo en ontleent mede aan dit inzicht het recht om de Nederlanders in het verdedigingswerk in te schakelen, zonder ze te dwingen om onder de wapenen te komen, zooals Eisenhower het in de door hem bezette gebieden wèl doet. Een tijdelijke arbeidsprestatie, dat is het eenige wat in een ogenblik waarin over leven en toekomst van Nederland beslist wordt van ons Volk word geëischt. – 7-11-44
Nederland is woest en kwaad,
Dat men Nederlandsche mannen
Thans in Duitschland werken laat,
Menschen gaat niet samenspannen
Roept ons meneer Driekruis toe
Want het kon nog veel beroerder,
Kwam ten onzent als aanvoerder
Deze Eisenhower, poeh!
Ja, dan kon je pas wat zien,
Want dan was het niet slechts werken,
Wedden duizend tegen tien
Dat men ’t leger moest versterken.
Met de wapens in de hand
Moest de Nederlander strijden
Driekruis noemt het haast frappant,
Dat de Moffen zoo bescheiden
Van den Nederlander niet
Ook nog wapendienst verlangen
En omdat zulks niet geschiedt
En zij slechts de mannen vangen
Om daarginds in Mofrika
Wat te graven en te spitten
Is de Mof bij lange na
Niet zoo erg als deze Britten.
Laat ons dus tevreden zijn
Met de goedheid van de Moffen
Vriend, wat hebben wij ’t toch fijn
Hoe geweldig wij toch boffen
Driekruis zeg, wat praat je leuk
Zullen wij dus maar gelooven
In je moffenwierookreuk
Nêêrland laat zich niet verdooven
En graaft niet zijn eigen kuil
Het zal met de Britten strijden
En die strijd strekt ons tot heil
Want de Brit komt ons bevrijden.
Transcriptie: Thilo von Debschitz