2e jaargang, nr. 6

Inleiding tot de inhoud

In het eerste gedicht van deze editie beschuldigt Curt Bloch de nazi-leiders van Ideeëndiefstal. Ze zouden socialistische ideeën van Vladimir Lenin (1870–1924) evenals van de Europese visionair Richard Coudenhove-Kalergi (1894–1972) overnemen voor hun toespraken. Volgens Bloch zijn ze niet in staat tot het produceren van origineel intellectueel werk. Maar Bloch doorziet het bedrog van Goebbels en de vertegenwoordigers van de NSB.

Een krantenbericht uit 1942 meldt dat in Rusland Kannibalen onheil stichten. De propagandapers gebruikt dit nieuws om het land van Stalin in een negatief daglicht te stellen. In zijn verzen stelt Curt Bloch zich voor dat Russen al op school worden onderwezen in kannibalisme en elkaar “van vroeg tot laat” opvreten. Dus het is slechts een kwestie van tijd voordat Russische troepen zichzelf hebben “verslonden.” De wereld heeft echter alleen met spot gereageerd op het Duitse rapport over de “moffen-kannibalenklucht” en Stalin glimlachte alleen maar duivels. Integendeel: Bloch schatte in dat de soldaten bijzonder goed gevoed waren omdat de troepen snel vooruitgang boekten.

In het derde gedicht richt Curt Bloch zich op de Beeldercultus van het Duitse volk. Hij beschrijft hoe mensen hun woonkamerwand afwisselend versierden met portretten van Keizer Wilhelm II (1859–1941), Frederik de Grote (1712–1786), Rijkskanselier Otto von Bismarck (1815–1898), President Paul von Hindenburg (1847–1934), en uiteindelijk Adolf Hitler. Echter, het hakenkruissymbool bracht “het faillissement van alle faillissementen” en “Jullie huizen zijn verdwenen.” Het boze volk wenste nu niet langer het beeld van de Duitse dictator, maar hemzelf op te hangen.