Naomi Roza Waas (* 1942) groeide op in Amsterdam. Haar moeder was in 1936 uit Hongarije naar Nederland gevlucht en haar vader werkte als begrafenisondernemer voor de Joodse gemeenschap in Amsterdam. Toen het gezin op bevel van de nationaal-socialisten zich moest melden voor transport naar Westerbork, doken ze onder. Via contacten met de verzetsgroep Rengelink werd een onderduikadres voor de kleine Naomi geregeld. Na een onderduikadres in de gemeente Hoofddorp kwam ze uiteindelijk terecht bij een gezin in Friesland, waar ze onder een valse naam werd doorgegeven als oorlogsvluchtelinge uit Rotterdam. Na de oorlog hoorde Naomi dat haar moeder en grootouders waren vermoord in Sobibor. Ze werd opgenomen in een Joods pleeggezin. Naomi ging gebukt onder een zwaar schuldgevoel omdat ze het overleefd had, in tegenstelling tot de meeste van haar familieleden.