27-01-1945, 3e jaargang, nr. 4, pagina 2
27-01-1945, 3e jaargang, nr. 4, pagina 3
27-01-1945, 3e jaargang, nr. 4, pagina 4
27-01-1945, 3e jaargang, nr. 4, pagina 5
27-01-1945, 3e jaargang, nr. 4, pagina 6

cover / inleiding

O.W.C.-Transpiraties

Nog kleiner formaat.
In verband met den geringen papiervoorraad en het uitblijven van nieuwen aanvoer, zien wij ons genoodzaakt, den omvang van ons blad voorloopig opnieuw te beperken. Zoodra wij weer papier ontvangen, hopen wij het totdusver gehandhaafde formaat weer te kunnen herstellen. – De Directie.

Ons streven zal er op gericht zijn in weinig woorden veel te zeggen. Wij zullen trachten door korte berichten en beknopte commentaren de veelzijdigheid, actualiteit en het eigen karakter van ons blad in stand te houden. – De Redactie.

Het dwergachtig formaat van de krant heeft verschillende nadeelen. Men moet des namiddags zorgvuldig de deur gesloten houden, opdat het Twentsch Nieuwsbladeke niet tengevolge van den tocht het huis uit waait. Men kan er nauwelijks twee surrogaatlucifers van draaien. De behoefte aan closetpapier wordt er slechts in zeer beperkte mate door gedekt. Er zijn echter ook voordeelen. Het past precies in de lichtkrans van een oliepitje. Bij het daglicht dat thans kostbaar is als time en money kan men het in weinige minuten uitlezen. Het lijkt nu veel op de populaire wijkblaadjes, kerkelijke mededeelingen en illegale pamfletjes. De “Bans” is een “Banske” geworden, maar ik verzeker u dat het een krant zal blijven, tot den laatsten snipper! Het wereldnieuws in een notedop, kompas in zakformaat. Kort en bondig! zij nu het parool ook van mijn briefschrijvers en gelegenheidsdichters, alstublieft! En als we, hopelijk spoedig meer levensruimte hebben, blijven bij u en ons deze deugd van kort- en bondigheid uit den nood over!
De Rakker – 4-1-45

I.
De “krant” wordt microscopisch klein,
Er staat haast niets meer in,
Ik krijg hem slechts 3x per week,
Dat is niets naar m’n zin.

Zulk vod papier verschaft me niet
Voldoende materiaal,
De keuze, die zoo’n blad me biedt,
Is uiterst minimaal.

Tenslotte raakt het OWC.
Nog bijna uitgepraat,
Kan ik nog door gaan tot de vrêê,
Ben ik ertoe in staat

Het onderwater-cabaret
Te laten voortbestaan?
Zoolang heb ik het voortgezet.
Gaat het nu naar de maan?

II.
Ik vraag me, was ’t als het verdween
Een literair verlies?
En vond de lezer het gemeen,
Als hij in toekomst dies

Van lieverlêê het stellen moest
Zonder het O.W.C.?
Ik hoor het al, hij zegt: Verroest!
Jawel, mijn abonnee,

Ik heb het duidelijk gehoord
En voel me wat gekrenkt
En voel me eenigzins verstoord,
Maar diegene, die denkt,

Dat ik m’n consequenties trek
En mijn redactie sluit,
Die heeft het mis, al lijkt het gek,
Ik schei er niet mee uit.

III.
Hoewel ik geen berichten hoor
En ondanks “stofgebrek”
Ga ik met de gedichten door
En houd nog niet mijn bek.

Ik schrijf U met mijn pen een lied,
Het lied van dezen tijd.
Helaas, poëtisch is het niet,
Het is een lied van strijd,

Het is een lied vol bitterheid,
Maar tegelijk van hoop,
Na dezen tijd komt nog een tijd,
De wereld neemt haar loop.

IV
Voortdurend draait de aarde rond;
Wij draaien rond met haar
En wat vandaag nog boven stond,
Zakt morgen in elkaar.

De macht van brute willekeur,
Die heden nog regeert,
Bestaat heel binnenkort niet meer,
De vrijheid triomfeert.

Wij zitten heden aan de grond
En staan aan wanhoop bloot,
Maar Hitler, die dit onheil zond,
Gaat misschien morgen dood.

En wij zijn dan weer bovenop
En vinden het oké,
Is het zoover, dan zet ik stop
Van zelf het O.W.C.

V.
Tot op dien dag verzoek ik U
Welwillend toetestaan,
Met dit soort oorlogs “poëzie”
Nog verder doortegaan.

Ik houd, zooveel ik even kan
Nog steeds de moed erin,
Ben humoristisch volgens plan
En hoop, dat ik het win.

De glimlach gaat me weliswaar
Vandaag wat moeilijk af,
Het leven wordt me soms te zwaar
En soms lijkt het een straf,

Maar ’t O.W.C. houdt mij aan ’t werk
En geeft mij daardoor veel,
Het houdt me fit, het houdt me sterk,
Het handhaaft mijn moreel.

De O.W.C.’s zijn gymnastiek
Behoud voor ziel en geest
En ik hoop maar, dat mijn publiek
Ze met genoegen leest.

Transcriptie: Thilo von Debschitz