3e jaargang, nr. 10

De omslagillustratie van het tijdschrift van 10 maart 1945 verwijst naar het gedicht “De vrijheidsfakkel” van Curt Bloch.

Het eerste gedicht heeft de titel Bioscoop te La Rochelle. Een bioscoop verwijst naar een oude projectieapparaat voor het vertonen van films. Bloch verwijst in zijn verzen naar de première van de film “Kolberg”, die op 30 januari 1945 niet alleen in Berlijn, maar ook voor Duitse soldaten in de door de geallieerden omsingelde U-boot haven van La Rochelle wordt vertoond. De film vertelt het verhaal van de belegering van Kolberg in 1807 en werd in opdracht van propagandaminister Goebbels geproduceerd om de vastberadenheid van het Duitse volk in de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog te versterken. Maar Curt Bloch acht deze poging tot motivatie vruchteloos. Hij oordeelt dat dit slechts “één der laatste scènes van de Derde Rijkstragedie” is.

In het plechtige gedicht Der Freiheit Fackellicht (De vrijheidsfakkel) ziet Bloch zichzelf als lid van een leger waarin de fakkel van de vrijheid wordt hooggehouden. Inderdaad, de weg is vol doornen en zwaar, sommige medestrijders zijn ook in handen van de vijand gevallen, maar de melodie van de vrijheid is nooit verstomd. Hoopvol sluit hij af met de woorden: “Nu komt het doel al dichterbij, / de vrijheid is in zicht.”

De tekst Vermoord? verwijst naar de moord op Jan Feitsma, procureur-generaal, lid van de nationaalsocialistische organisatie NSB en volgens een krantenbericht “raadgever van de Führer”. Hij werd op 2 februari 1945 door een onbekende fietser doodgeschoten in de Jacob Obrechtstraat in Amsterdam. Curt Bloch neemt dit nieuws “met genoegen” ter kennis. Hij is van mening dat deze moord geen moord was: wie zoveel onrecht en leed heeft toegebracht aan zijn landgenoten, verdient terecht executie wegens hoogverraad – indien nodig zelfs op straat.

Het vierde gedicht Die Träger der Kultur (De dragers van cultuur) is geïnspireerd door een nieuwsbericht van 30 december 1944 in de “Deutsche Zeitung”, een bezettingskrant met redactie in Amsterdam. Daarin wordt Arthur Seyß-Inquart geciteerd. De Rijkscommissaris beweert dat Duitsland met zijn briljante geesten – zoals Goethe, Schiller, Mozart of Beethoven – de hoogste culturele waarden aan het “Europese Avondland” heeft gegeven. De huidige strijd voor vrijheid en toekomst is volgens hem gebaseerd op de grootsheid van deze voorouders. Curt Bloch beschouwt dit als opschepperij. De wrede Duitsers hebben allang niets meer gemeen met de genieën van vroeger. Ze hebben de cultuur vermoord en zijn gezonken “tot de diepste niveaus” die een volk ooit heeft bereikt.