04-11-1944, 2e jaargang, nr. 53, pagina 9
04-11-1944, 2e jaargang, nr. 53, pagina 10
04-11-1944, 2e jaargang, nr. 53, pagina 11

cover / inleiding inhoudsopgave

Elegie

Treurend rij ik als Don Quichote
Over de doornige paden van de poëzie
Want de vrolijke noot ontbreekt
En dat vind ik behoorlijk jammer

En mijn paard, of ik het nu noemde
Pegasus, of Rosinante
Voelt de pijn van de tijd in zijn achterste
En voelt duidelijk: het wordt winter.

Zal het zo blijven vanaf nu,
Dan zal mijn zingen altijd treurig zijn,
Zal ik elegieën schrijven
Heel mijn leven, onheilspellend somber!

Niets dan eeuwig grijze lucht,
Troosteloos lange regenval,
Resultaatloos strijdgewoel,
Eenzaam lege kerker.

Ja, de tijd lijkt op een muur,
Die onoverkomelijk is,
Eindeloos lijkt ze mij van duur,
En er is geen uitweg te zien.

Net alsof onze zielen
In een zwarte saus zijn gedoopt,
Voel je constant duistere kwelling,
Voel je je op een dood punt

Vandaag spant alles samen
Om onze stemming te bederven,
Hitler heeft Belgrado verloren,
Oh, dat maakt de Serviërs misschien blij,

De afstand van duizend mijlen
Belemmert sterk mijn vreugde
Bijna kan ik niet voorkomen
Dat ik van verdriet moet huilen.

Belgrado is veel te oostelijk voor mij
En kan me daarom niet troosten,
Alleen gebeurtenissen in het Westen
Zouden vandaag troostend voor mij zijn

Moet ik nu het hoofd laten hangen,
Te gronde gaan aan deze tijd,
Nee, ik moet mezelf tegenspreken
En mezelf dwingen moed te verzamelen

Zoals bij von Münchhausen’s posthoorn
De tonen eens waren bevroren
En in de herberg pas ontdooiden
Tot verbazing aller oren

Zal na het verstrijken van deze tijden,
Waarin vreugde moet bevriezen
Het gebeuren dat mijn snaren
Vrolijke klanken voortbrengen.

Post-editing: Jaap Abrahams