3 juni 1944
Inleiding tot de inhoud
Het gedicht Aan mijn Duitse lezers van Curt Bloch is een bijzonder opmerkelijk stuk. Het is gericht op Duitsers in de naoorlogse periode, niet op zijn huidige OWC-netwerk. Hij hoopt dat vooral degenen zijn gedichten lezen die graag aan de schaduw van het verleden willen ontsnappen. Bloch wil hen niet vernederen of veroordelen, maar waarschuwt eerder dat “Want jullie laten je bedriegen, zodra je weer op krachten bent”. Voor hem is het duidelijk dat na de oorlog een “nieuwe poppenspeler” zal proberen de Duitsers “dronken” te maken en naar een “nieuw slachtfeest” te leiden. Wie de oude fouten vergeet, is gemakkelijk te verleiden en dan dreigt “dezelfde pijn” opnieuw.
Het volgende bericht gaat over Anton Mussert (1894–1946). De leider van de Nederlandse Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) werd door de Duitse bezetters benoemd tot “leider van het Nederlandse volk”. Op Musserts 50e verjaardag rekent Curt Bloch met hem en zijn aanhangers af. De leider is alleen aan de macht dankzij de nazi’s en heeft geen redding of welvaart gebracht, alleen verwarring. Maar binnenkort zal Mussert “naar de maan” gaan en Nederland zal weer een toekomst hebben.
De omslagmontage van deze OWC-editie toont een Duitse soldaat die weerloze burgers voor zich uit drijft met getrokken wapen. In het bijbehorende gedicht gebruikt Curt Bloch indringende woorden om het nazityrannie te beschrijven, waaraan hij zelf al jaren is blootgesteld. Hij stelt zijn kwelgeesten gerust dat de wereld het geziene nooit zal vergeten en dat hun wraak hen zal bereiken. En hij weet zichzelf en andere vervolgden te troosten: zelfs als de nazi’s vrijheidsstrijders doden, kunnen ze de vrijheid zelf niet doden.
In het bericht De honden van de NSB bekritiseert Curt Bloch het onderdanige gedrag van de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland. Hij beschrijft hun leden als “Moffenkettenhonden”. Ze dienen de Duitse bezetters “pangermanistisch” door te snuffelen en te gehoorzamen. Maar ze jagen ook met plezier op mensen en verraden brave Nederlanders. In een nawoord verontschuldigt Bloch zich bij zijn hond voor de vergelijking, want deze is “duizend keer verheven, boven een NSBer-hond”.
Na vier en een half jaar oorlog beweerde de propagandaminister van Hitler, Josef Goebbels, dat er geen tekenen van crisis waren in de Duitse bevolking. Gezien de duidelijke nood en oorlogsmoeheid klonk dit voor Curt Bloch als een aansporing door te zetten en lang niet zo opgewekt als bijvoorbeeld Goebbels’ “Engelse droom” in de zomer van 1940. Destijds zong men enthousiast een matrozenlied uit de Eerste Wereldoorlog – “Als we varen…” tegen Engeland. Maar nu, merkt Bloch laconiek op, “vaart Engeland naar jullie.”
De aanleiding voor Curt Blochs gedicht “Pinksteren 1944” was een krantenbericht over luchtaanvallen door de geallieerden. Zowel met Pasen als met Pinksteren bombardeerden de Britten en Amerikanen Duitse steden. Bloch veroordeelt het morele “vertoon” van de fascisten over bombardementen op belangrijke christelijke feestdagen. Aangezien ze zelf al van Goede Vrijdag een “slachtdag” hadden gemaakt en over het algemeen geen rekening houden met iemand of iets, stelt hij hun de retorische vraag: “Zijn jullie dan zulke goede christenen?”