Waarde meneer Mengelberg,
Koning van de dirigenten
Ik vind het verschrikkelijk erg,
Zie ik U in nazitenten.
Zooiets had ik niet gedacht
U als huisvriend der barbaren,
Die ons land hebben verkracht!
En het valt niet te verklaren.
Neen, het is een blasphemie,
U ontwijdt heilige tonen,
Brengt U godenmelodie
Ten gehoor aan duivelszonen.
Of verkeert U in den waan,
Dat éénzelfde stam ontsproten
Mozart en die rasidioten
Die een Hitler bidden aan?
Zag U goed die Rataplan,
Moest U eigenlijk beseffen,
Dat men niet zoo zinken kan,
Als men zich zoo kon verheffen.
Het is water en is vuur,
Heeft niets met elkaar te maken.
Ieder merkt het op den duur
En ook U zult eens ontwaken
En zult zien de ware geest
Van Uw hedendaagsche vrinden,
Hoe verdwaald U bent geweest,
Zult U dan wel ondervinden.
Het is geest van bruut geweld
Een systeem van wild verworden,
Waarin U vertrouwen stelt,
Als U heult met Nazihorden
Sta niet bij hun in de gunst
Die humaniteit ontkenden
En verloochen niet Uw kunst
Door gemeenschap met hun benden.
Transcriptie: Thilo von Debschitz