2e jaargang, nr. 36

Inleiding tot de inhoud

In een persartikel herinnert de medeoprichter van de Nederlandse nazipartij NSB, Cornelis van Geelkerken (1901–1979), aan de woorden van Adolf Hitler. Hij zou “de laatste bataljons zelf te zullen aanvoeren” als de situatie van de oorlog dat vereist. Curt Bloch reageert spottend op dit bericht: Wanneer Adolf leidt …, dan kan er niets fout gaan met Duitsland, want met Hitler aan het hoofd is “succes blijft toch gegarandeerd”. Maar de tijd is er nog niet rijp voor, “eerst moeten er nog miljoenen vallen, pas dan zal Adolf ten strijde trekken”. Bloch vraagt de Wehrmacht-soldaten hoe lang ze hun leven willen opofferen voor “Adolfs bedrog van het volk”: “Nog is er tijd om in opstand te komen.”

Een bijdrage in de krant “Volk en Vaderland” stelt de verwarring onder de NSB-leden over de moeilijke situatie en hun toenemende vijandigheid tegenover. Hier stelt men een eis tegenover: de Nederlandse nazi’s moeten als de “enige dragers zijn van de politieken wil van ons volk” zelfverzekerder optreden. Met zulke zinnen wilde men ondanks de dreigende nederlaag twijfel zaaien over de superioriteit van het nationaalsocialistische idee. Curt Bloch formuleert zijn gedicht Bescheidenheid?? vanuit het perspectief van de in het nauw gedreven NSB-leden – hun verschijning zou inderdaad trotser moeten zijn, ze moeten hun hoofd omhoog houden, “Wij zijn de heren”. Uiteindelijk noemt hij echter de reden voor de ongebruikelijke bescheidenheid van de Nederlandse nationaalsocialisten: “hij is bang”.

Met de titel “En buiten bestiert …” – een aangepaste regel uit Friedrich Schillers “He lied van de Klok” – begint het derde gedicht in deze OWC-editie. Curt Bloch herinnert eraan dat men in de kranten van de nationaalsocialisten eerder de draak stak met vrouwelijke soldaten in Spanje, Rusland en Joegoslavië als “vrouwenstrijders”. Zoiets was ondenkbaar in het Rijk. De Duitse vrouw – blond en blauwogig – hoorde thuis, waar “ze kan borduren, breien, weven” en zorgde voor “huis en heem”. Maar dat is nu voorbij, want vanwege het grote gebrek aan mannen zijn Duitse meisjes en vrouwen ook in uniform gestoken. “Een noviteit in Adolfs leger: het hakenkruis-kanonnenwijf.”

Het “Nationale Dagblad” was een extreemrechtse, pro-Duitse krant en naast het weekblad “Volk en Vaderland” het partijorgaan van de NSB. De kop “Tast niet in het duister …” van een advertentie die nieuwe lezers werft, wordt door Curt Bloch gebruikt voor zijn eigen tekst. Hij gaat verder met het lofzang op het “Nationale Dagblad” in zijn tekst. De krant is geweldig, informeert over alles en zet het leidende NSB-personeel in een goed daglicht. Voorbeelden zijn Cornelis van Geelkerken, Anton Mussert (1894–1946), Willem van der Vegte (1895–1982) en Rost van Tonningen (1894–1945). Anders dan veel andere kranten heeft het “Nationale Dagblad” ook niet geleden onder het papiergebrek. Bloch roept op om abonnee te worden. Want de krant – zo fluistert hij zijn lezers aan het einde van het gedicht toe – is goed “geschikt voor de W.C.”